Opmerking 1: Voor kenmerken die betrekking hebben op de constructie, de beproeving en de toelating van verpakkingen, grote verpakkingen, drukhouders en IBC's, zie Deel 6.
Opmerking 2: Overeenkomstig het GHS mag een niet door het ADR vereist GHS-pictogram alleen als onderdeel van een volledig GHS-etiket en niet afzonderlijk bij het vervoer worden gebruikt (zie GHS 1.4.10.4.4).
De opschriften en kenmerkingen op colli, containers, tanks en voertuigen, dan wel op de oververpakkingen van colli, zijn in ieder geval gesteld in de Nederlandse, Franse, Duitse of Engelse taal.
5.2.1.1
Tenzij in het ADR anders is bepaald, moet het UN-nummer dat met de ingesloten gevaarlijke goederen overeenkomt, voorafgegaan door de letters "UN" duidelijk en duurzaam op elk collo zijn aangegeven.
Het UN-nummer en de letters "UN" moeten ten minste 12 mm hoog zijn, behalve voor colli met een inhoud van 30 liter of minder of met een maximale netto massa van 30 kg en voor flessen met een waterinhoud van 60 liter of minder, indien zij ten minste 6 mm hoog zijn, en behalve voor colli van 5 liter of een netto massa van hoogstens 5 kg, indien zij een geschikte grootte hebben.
5.2.1.2
Alle kenmerken, vereist volgens dit hoofdstuk:
moeten goed zichtbaar en leesbaar zijn;
moeten blootstelling aan weer en wind kunnen doorstaan zonder een wezenlijke vermindering van doeltreffendheid.
5.2.1.3
Bergingsverpakkingen, met inbegrip van grote bergingsverpakkingen, en bergingsdrukhouders moeten bovendien zijn gemerkt met het woord "BERGING". De letters van het kenmerk "BERGING" moeten ten minste 12 mm hoog zijn.
5.2.1.4
IBC's met een inhoud van meer dan 450 liter en grote verpakkingen moeten op twee tegenovergestelde zijden zijn gemerkt.
5.2.1.5
Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 1
Wat betreft goederen van klasse 1 moeten colli bovendien de juiste vervoersnaam dragen zoals vastgesteld in overeenstemming met 3.1.2.
Het opschrift moet duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn gesteld in een of meer talen, waarvan een het Frans, Duits of Engels is, tenzij eventuele overeenkomsten tussen de bij het vervoer betrokken landen anders bepalen.
5.2.1.6
Aanvullende voorschriften voor goederen van klasse 2
Hervulbare houders moeten duidelijk leesbaar en duurzaam de volgende opschriften dragen:
het UN-nummer en de juiste vervoersnaam van het gas of het gasmengsel, zoals aangegeven in 3.1.2.
Bij gassen, die onder een n.e.g.-positie zijn ingedeeld, moet in aanvulling op het UN-nummer slechts de technische benaming *1 van het gas zijn aangegeven.
Bij mengsels behoeven niet meer dan twee componenten die het meest bepalend zijn voor de gevaren, te zijn aangegeven;
voor samengeperste gassen, die op massa worden gevuld en voor vloeibaar gemaakte gassen, hetzij de maximale vulmassa en de eigen massa van de houder met uitrustingsdelen, zoals aangebracht ten tijde van het vullen, hetzij de bruto massa;
de datum (jaar) van het volgende periodieke onderzoek.
Deze gegevens mogen ofwel worden ingeslagen of aangegeven op een duurzaam informatieplaatje of etiket, dat aan de houder is bevestigd, ofwel worden aangegeven door een hechtend en duidelijk zichtbaar opschrift, zoals dat bijvoorbeeld door middel van druk of een gelijkwaardig proces kan zijn aangebracht.
Opmerking 1: Zie ook 6.2.2.7. Opmerking 2: Voor niet hervulbare houders, zie 6.2.2.8
*1 In plaats van de technische benaming is het gebruik van één van de volgende benamingen toegestaan:
Voor UN 1078 koelgas, n.e.g.: mengsel F 1, mengsel F 2, mengsel F 3;
Voor UN 1060 mengsel van methylacetyleen en propadieen, gestabiliseerd: mengsel P 1, mengsel P 2;
Voor UN 1965 mengsel van koolwaterstofgassen, vloeibaar gemaakt, n.e.g.: mengsel A of butaan, mengsel A 01 of butaan, mengsel A 02 of butaan, mengsel A 0 of butaan, mengsel A 1, mengsel B 1, mengsel B 2, mengsel B, mengsel C of propaan;
Voor UN 1010 butadienen, gestabiliseerd: 1,2-butadieen, gestabiliseerd, 1,3-butadieen, gestabiliseerd.
5.2.1.7
Bijzondere voorschriften voor het kenmerken van radioactieve stoffen
5.2.1.7.1
Elk collo moet leesbaar en duurzaam gemerkt zijn op de buitenkant van de verpakking met een identificatie van de afzender of de geadresseerde, of beiden.
Elke oververpakking moet leesbaar en duurzaam op de buitenkant van de oververpakking gekenmerkt zijn met een identificatie van de afzender of de geadresseerde, of beiden, tenzij deze kenmerken van alle colli binnen de oververpakking duidelijk zichtbaar zijn.
5.2.1.7.2
Bij elk collo anders dan de hiervan vrijgestelde colli moet het UN-nummer voorafgegaan door de letters "UN", en de juiste vervoersnaam leesbaar en duurzaam op de buitenkant van de verpakking aangebracht zijn.
De kenmerking van vrijgestelde colli moet overeenkomen met de voorschriften van 5.1.5.4.1.
5.2.1.7.3
Bij elke collo met een bruto massa van meer dan 50 kg moet de maximaal toegestane bruto massa leesbaar en duurzaam op de buitenkant van de verpakking aangebracht zijn.
5.2.1.7.4
Elk collo dat voldoet aan:
een model van een collo van type IP-1, een collo van type IP-2 of een collo van type IP-3, moet op de buitenkant van de verpakking voorzien zijn van een leesbare en duurzame aanduiding "TYPE IP-1", "TYPE IP-2" of "TYPE IP-3", al naar gelang;
een model van collo van type A, moet voorzien zijn van een leesbare en duurzame aanduiding "TYPE A" op de buitenkant van de verpakking;
een model van een collo van type IP-2, een collo van type IP-3 of een collo van type A, moet op de buitenkant van de verpakking voorzien zijn van het onderscheidingsteken dat wordt gebruikt op voertuigen in het internationale wegverkeer *2 van het land van herkomst van het model en ofwel de naam van de fabrikant dan wel een andere identificatie van de verpakking, gespecificeerd door de bevoegde autoriteit van het land van herkomst van het model.
*2 Onderscheidingsteken van de Staat van inschrijving gebruikt op motorvoertuigen en aanhangwagens in het internationale wegverkeer, bv. overeenkomstig het Verdrag van Genève inzake het wegverkeer (1949) of het Verdrag van Wenen inzake het wegverkeer (1968).
5.2.1.7.5
Elk collo dat voldoet aan een model dat is goedgekeurd krachtens een of meer van de paragrafen 1.6.6.2.1, 5.1.5.2.1, 6.4.22.1 t/m 6.4.22.4 en 6.4.23.4 t/m 6.4.23.7 moet leesbaar en duurzaam op de buitenkant van het collo voorzien zijn van de volgende informatie:
het kenmerk dat door de bevoegde autoriteit aan het model is toegekend;
een serienummer ter identificatie van elke verpakking die met het model overeenkomt;
"TYPE B(U)", "TYPE B(M)" of "TYPE C", in geval van modellen van colli van type B(U), type B(M) of type C.
5.2.1.7.6
Elk collo overeenkomstig het model van het collo van type B(U), type B(M) of type C, moet op het buitenoppervlak van de buitenste vuur- en waterbestendige omhulling zijn voorzien van het hieronder afgebeelde klaverbladsymbool, op duidelijke wijze aangebracht, door inpersen of inslaan of op een andere vuur- en waterbestendige wijze.
Klaverbladsymbool. De verhoudingen zijn gebaseerd op een centrale cirkel met een straal X. De minimaal toegestane afmeting van X bedraagt 4 mm.
5.2.1.7.7
Indien stoffen van LSA-I of voorwerpen van SCO-I zich bevinden in een houder of in verpakkingmateriaal en wordt vervoerd onder exclusief gebruik zoals is toegestaan onder 4.1.9.2.4, mag het buitenoppervlak van deze houder of verpakkingsmaterialen voorzien zijn van het opschrift “RADIOACTIVE LSA-I”' of “RADIOACTIVE SCO-I“, al naar gelang.
5.2.1.7.8
In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor de goedkeuring van de bevoegde autoriteit voor het ontwerp of de zending is vereist, waarvoor verschillende typen goedkeuring van toepassing zijn in de verschillende landen die bij de zending zijn betrokken, moet de kenmerking in overeenstemming zijn met het certificaat van het land van oorsprong van het ontwerp. 5.2.1.8.
5.2.1.8
Bijzondere bepalingen voor de kenmerking van milieugevaarlijke stoffen
5.2.1.8.1
Colli die milieugevaarlijke stoffen bevatten die voldoen aan de criteria van 2.2.9.1.10, moeten op duurzame wijze van de kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen, afgebeeld in 5.2.1.8.3, zijn voorzien met uitzondering van enkelvoudige verpakkingen en samengestelde verpakkingen, indien dergelijke enkelvoudige verpakkingen of binnenverpakkingen van zulke samengestelde verpakkingen bevatten:
een hoeveelheid van ten hoogste 5 l voor vloeistoffen; of
een massa van ten hoogste 5 kg voor vaste stoffen.
5.2.1.8.2
Het kenmerk voor milieugevaarlijke stoffen moet naast de kenmerken voorgeschreven in 5.2.1.1 zijn aangebracht. Aan de voorschriften van 5.2.1.2 en 5.2.1.4 moet zijn voldaan.
5.2.1.8.3
Het kenmerk voor milieugevaarlijke stoffen moet overeenkomen met figuur 5.2.1.8.3.
Figuur 5.2.1.8.3 Kenmerk voor milieugevaarlijke stoffen
Het kenmerk moet de vorm van een vierkant hebben dat op een van zijn hoekpunten staat (ruitvormig). Het symbool (vis en boom) moet zwart zijn en zijn aangebracht op een witte of geschikte contrasterende achtergrond.
De minimale afmetingen moeten 100 mm x 100 mm bedragen en de minimale dikte van de lijn die de ruit vormt moet 2 mm zijn. Indien de grootte van het collo dit vereist mogen de afmetingen en de dikte van de lijn worden verminderd, onder voorwaarde dat het kenmerk duidelijk zichtbaar blijft.
Waar geen afmetingen zijn aangegeven, moeten alle kenmerken bij benadering in verhouding zijn tot de getoonde kenmerken.
5.2.1.9
Opmerking: De etiketteringsvoorschriften van 5.2.2 zijn van toepassing naast alle voorschriften inzake het aanbrengen van de kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen op colli. Kenmerking van lithiumbatterijen.
5.2.1.9.1
Colli die litiumcellen of -batterijen bevatten die overeenkomstig bijzondere bepaling 188 van hoofdstuk 3.3 zijn gereedgemaakt, moeten volgens figuur 5.2.1.9.2. worden gekenmerkt.
5.2.1.9.2
Het kenmerk moet het UN-nummer weergeven voorafgegaan door de letters "UN", d.w.z. ‘UN 3090’ voor lithiummetaalcellen of -batterijen of ‘UN 3480’ voor lithium-ion-cellen of -batterijen.
Indien de lithiumcellen of -batterijen zijn opgenomen in of verpakt met apparatuur, moet het UN-nummer voorafgegaan door de letters "UN" worden weergegeven, d.w.z. ‘UN 3091’ of ‘UN 3481’, naar gelang van toepassing.
Indien een collo lithiumcellen of -batterijen bevat die onder verschillende UN-nummers zijn ingedeeld, moeten alle van toepassing zijnde UN-nummers worden weergegeven in een of meer kenmerken.
Kenmerking van lithiumbatterijen
* Ruimte voor UN-nummer(s) ** Ruimte voor telefoonnummer voor aanvullende gegevens
Het kenmerk heeft de vorm van een rechthoek of vierkant met gearceerde begrenzing.
De afmetingen zijn ten minste 100 mm breed x 100 mm hoog.
De minimale breedte van de arcering bedraagt 5 mm.
Het symbool (verzameling batterijen, waarvan er een beschadigd is en in brand staat, boven het UN-nummer voor lithium-ion-batterijen of cellen met metallisch lithium) is zwart op een witte of geschikte contrasterende achtergrond.
De arcering is rood.
De afmetingen/lijndikte mogen/mag worden teruggebracht tot niet minder dan 100 mm breed x 70 mm hoog, indien de grootte van het collo dit vereist.
Waar geen afmetingen zijn aangegeven, moeten alle kenmerken bij benadering in verhouding zijn tot de getoonde kenmerken.
5.2.1.10
Richtinggevende pijlen
5.2.1.10.1
Voor zover in 5.2.1.10.2 niet anders is voorgeschreven, moeten
samengestelde verpakkingen met binnenverpakkingen die vloeistoffen bevatten,
enkelvoudige verpakkingen die voorzien zijn van ontluchtingsinrichtingen,
cryo-houders voor het vervoer van sterk gekoelde vloeibaar gemaakte gassen, en
machines of apparaten die vloeibare gevaarlijke goederen bevatten, wanneer ervoor gezorgd
duidelijk met richtinggevende pijlen voor het collo gekenmerkt zijn, die gelijk zijn aan de hieronder volgende afbeelding of die voldoen aan de specificaties in norm ISO 780:1997.
De richtinggevende pijlen moeten op twee tegenover elkaar gelegen, verticale zijden van het collo zijn aangebracht, waarbij de pijlen correct in de richting naar boven wijzen. Ze moeten rechthoekig zijn en zo groot dat ze in overeenstemming met de grootte van het collo goed zichtbaar zijn. De afbeelding van een rechthoekige begrenzing rondom de pijlen is facultatief.
Twee zwarte of rode pijlen op een witte of geschikte contrasterende achtergrond. De rechthoekige begrenzing is facultatief. Alle kenmerken moeten bij benadering in verhouding zijn tot de getoonde kenmerken.
5.2.1.10.2
Richtinggevende pijlen zijn niet voorgeschreven voor
buitenverpakkingen die drukhouders bevatten, uitgezonderd cryo-houders;
buitenverpakkingen met gevaarlijke goederen in binnenverpakkingen die elk ten hoogste 120 ml bevatten, met een voldoende hoeveelheid absorberend materiaal tussen de binnen- en buitenverpakking voor het opnemen van de totale vloeibare inhoud;
buitenverpakkingen met infectueuze stoffen van klasse 6.2 in primaire houders die elk ten hoogste 50 ml bevatten;
colli van het type IP-2, IP-3, A, B(U), B(M) of C die radioactieve stoffen van klasse 7 bevatten;
buitenverpakkingen die voorwerpen bevatten die in alle standen dicht zijn (bijv. alcohol of kwik in thermometers, spuitbussen, enz.); of
buitenverpakkingen met gevaarlijke goederen in hermetisch afgedichte binnenverpakkingen die elk ten hoogste 500 ml bevatten.
5.2.1.10.3
Op een collo dat in overeenstemming met deze subsectie gekenmerkt is, mogen geen pijlen voor andere doeleinden dan de aanduiding van de juiste stand van het collo zijn aangebracht.
5.2.2
De etikettering van colli
5.2.2.1
Etiketteringsvoorschriften
5.2.2.1.1
Voor elk voorwerp of elke stof, opgenomen in tabel A van hoofdstuk 3.2, moeten de in kolom (5) getoonde etiketten zijn aangebracht, tenzij door een bijzondere bepaling in kolom (6) anders wordt bepaald.
5.2.2.1.2
In plaats van etiketten mogen onuitwisbare merktekens worden gebruikt, die nauwkeurig met de voorgeschreven modellen overeenkomen.
5.2.2.1.3
Gereserveerd
5.2.2.1.4
Gereserveerd
5.2.2.1.5
Gereserveerd
5.2.2.1.6
Afgezien van de voorschriften in 5.2.2.2.1.2 moeten alle etiketten:
zijn aangebracht op hetzelfde oppervlak van het collo, indien de afmetingen van het collo dit mogelijk maken; voor colli van klasse 1 en 7 moet dit dichtbij de kenmerking zijn, die de juiste vervoersnaam aangeeft;
zo op het collo zijn aangebracht, dat deze niet worden bedekt of afgeschermd door om het even welk deel van of hulpstuk behorende bij de verpakking of enig ander etiket of kenmerk; en
naast elkaar zijn aangebracht, wanneer meer dan één etiket is vereist. Indien een collo zo'n grillige vorm of kleine omvang heeft dat een etiket niet op bevredigende wijze kan worden aangebracht, mag het etiket door middel van een koord of een ander geschikt middel aan het collo worden bevestigd.
5.2.2.1.7
IBC's met een inhoud van meer dan 450 liter en grote verpakkingen moeten op twee tegenovergestelde zijden van etiketten zijn voorzien.
5.2.2.1.8
Gereserveerd
5.2.2.1.9
Bijzondere bepalingen voor de etikettering van zelfontledende stoffen en organische peroxiden
Het etiket volgens model nr. 4.1 houdt ook in dat het product brandbaar kan zijn en dat derhalve geen etiket volgens model nr. 3 wordt vereist. Bovendien moet voor zelfontledende stoffen van type B een etiket volgens model nr. 1 zijn aangebracht, tenzij de bevoegde autoriteit heeft toegestaan dat dit etiket voor een bijzondere verpakking achterwege kan blijven, omdat beproevingsgegevens hebben uitgewezen dat de zelfontledende stof in een dergelijke verpakking geen explosief gedrag vertoont.
Het etiket volgens model nr. 5.2 houdt ook in dat het product brandbaar kan zijn en dat derhalve geen etiket volgens model nr. 3 wordt vereist. Bovendien moeten de volgende etiketten zijn aangebracht:
een etiket volgens model nr. 1 voor organische peroxiden van type B, tenzij de bevoegde autoriteit heeft toegestaan dat dit etiket voor een bijzondere verpakking achterwege kan blijven, omdat beproevingsgegevens hebben uitgewezen dat het organische peroxide in een dergelijke verpakking geen explosief gedrag vertoont.
een etiket volgens model nr. 8 indien de stof beantwoordt aan de criteria van verpakkingsgroep I of II van klasse 8.
Voor met name genoemde zelfontledende stoffen en organische peroxiden worden de aan te brengen etiketten aangegeven in de lijsten, die zich bevinden onder respectievelijk subsectie 2.2.41.4 en 2.2.52.4
5.2.2.1.10
Bijzondere bepalingen voor de etikettering van colli met infectueuze stoffen.
Naast het etiket volgens model nr. 6.2, moeten colli met infectueuze stoffen zijn voorzien van alle andere etiketten, die als gevolg van de aard van de inhoud zijn vereist.
5.2.2.1.11
Bijzondere bepalingen voor de etikettering van radioactieve stoffen
5.2.2.1.11.1
Behalve indien vergrote etiketten conform 5.3.1.1.3 worden gebruikt, moeten op elk collo, elke oververpakking en elke container die radioactieve stoffen bevat, etiketten zijn aangebracht volgens model nr. 7A, 7B of 7C, naar gelang van toepassing, in overeenstemming met de desbetreffende categorie.
De etiketten moeten aangebracht zijn op twee tegenover elkaar gelegen zijden op de buitenkant van het collo of de oververpakking, of op de buitenkant van alle vier de zijden van een container of tank.
Daarnaast moet elk collo, elke oververpakking en elke container die splijtbare stoffen bevat anders dan splijtbare stoffen die zijn vrijgesteld onder de voorwaarden van 2.2.7.2.3, voorzien zijn van etiketten volgens model nr. 7E; dergelijke etiketten moeten, indien van toepassing, naast de etiketten volgens het van toepassing zijnde model nr. 7A, 7B of 7C zijn aangebracht.
Etiketten mogen de kenmerken die gespecificeerd zijn in 5.2.1, niet aan het oog onttrekken. Alle etiketten die geen betrekking hebben op de inhoud, moeten zijn verwijderd of afgedekt.
5.2.2.1.11.2
Elk etiket volgens model nr. 7A, 7B of 7C, naar gelang van toepassing, moet zijn aangevuld met de volgende informatie:
Inhoud:
Behalve bij LSA-I stoffen, de naam (namen) van de radionuclide(n) zoals aangegeven in de tabel onder 2.2.7.2.2.1, met gebruikmaking van de daar vermelde symbolen. Bij mengsels van radionucliden moeten de nucliden zijn aangegeven, waarvoor de meest restrictieve waarde geldt, voor zover de beschikbare ruimte op de regel daartoe plaats biedt. De LSA- of SCO-groep moet zijn vermeld achter de naam (namen) van de radionuclide(n). De aanduidingen "LSA-II","LSA-III", "SCO-I" en "SCO-II" moeten hiervoor worden gebruikt.
Voor LSA-I stoffen volstaat de aanduiding "LSA-I"; de benaming van de radionuclide is niet nodig.
Activiteit: de maximale activiteit van de radioactieve inhoud tijdens het vervoer, uitgedrukt in becquerel (Bq) met een bijbehorend SI-symbool voor het voorvoegsel (zie 1.2.2.1). Bij splijtbare stoffen mag de totale massa van de splijtbare nucliden in gram (g), of veelvouden daarvan, worden gebruikt in plaats van de activiteit.
Bij oververpakkingen en containers moet de rubrieken "inhoud" en "activiteit" op het etiket de informatie geven die wordt voorgeschreven onder a) resp. b) hierboven, opgeteld voor de totale inhoud van de oververpakking of container, behalve dat op etiketten voor oververpakkingen of containers die gemengde ladingen colli met verschillende radionucliden bevatten, bij deze rubrieken mag worden ingevuld: "Zie vervoersdocumenten".
Transportindex: Het getal bepaald overeenkomstig 5.1.5.3.1 en 5.1.5.3.2 (uitgezonderd voor categorie I-WIT.)
5.2.2.1.11.3
Op elk etiket volgens model nr. 7E moet de criticaliteits-veiligheidsindex (CSI) zijn ingevuld zoals deze vermeld is op het certificaat van goedkeuring dat van toepassing is in de landen waardoor of waarheen de zending wordt vervoerd en dat is afgegeven door de bevoegde autoriteit dan wel overeenkomstig 6.4.11.2 of 6.4.11.3.
5.2.2.1.11.4
Voor oververpakkingen en containers moet op het etiket volgens model nr. 7E de som van de criticaliteitsveiligheids-indexen (CSI) van alle colli in die oververpakking of container worden vermeld.
5.2.2.1.11.5
In alle gevallen van internationaal vervoer van colli waarvoor goedkeuring van het ontwerp of de zending door de bevoegde autoriteit is vereist, waarvoor verschillende typen goedkeuring van toepassing zijn in de verschillende landen die bij de zending zijn betrokken, moet de etikettering in overeenstemming zijn met het certificaat van het land van oorsprong van het ontwerp.
5.2.2.1.12
Bijzondere bepalingen voor de etikettering van voorwerpen die gevaarlijke goederen bevatten en onder de UN-nummers 3537, 3538, 3539, 3540, 3541, 3542, 3543, 3544, 3545, 3546, 3547 en 3548 worden vervoerd.
5.2.2.1.12.1
Colli die voorwerpen bevatten of voorwerpen die onverpakt worden vervoerd, moeten overeenkomstig de voorschriften in 5.2.2.1 etiketten dragen die wijzen op de gevaren vastgesteld volgens 2.1.5. In geval van voorwerpen die daarnaast lithiumbatterijen bevatten, is een kenmerk voor lithiumbatterijen of een etiket conform model Nr. 9A niet vereist.
5.2.2.1.12.2
Wanneer ervoor gezorgd moet worden dat voorwerpen die vloeibare gevaarlijke goederen bevatten, in de beoogde richting gepositioneerd blijven, moeten richtinggevende pijlen worden aangebracht die voldoen aan de specificaties in 5.2.1.10.1. De richtinggevende pijlen moeten zichtbaar zijn op twee tegenover elkaar gelegen, verticale zijden van het collo, waarbij de pijlen correct in de richting naar boven wijzen.
5.2.2.2
Voorschriften voor etiketten
5.2.2.2.1
Etiketten moeten aan de hieronder gegeven voorschriften voldoen en wat betreft kleur, symbolen en algemene opmaak in overeenstemming zijn met de in 5.2.2.2.2 getoonde modellen.
Overeenkomstige modellen, voorgeschreven voor andere vervoersmodaliteiten, met kleine afwijkingen die de klaarblijkelijke betekenis van het etiket niet beïnvloeden, zijn ook acceptabel.
Opmerking: In bepaalde gevallen zijn de etiketten in 5.2.2.2.2 voorzien van een onderbroken buitenste rand, zoals aangegeven in 5.2.2.2.1.1. Dit is niet vereist indien het etiket op een achtergrond met een contrasterende kleur is aangebracht.
5.2.2.2.1.1
De etiketten moeten worden opgesteld zoals weergegeven in figuur 5.2.2.2.1.1.
Figuur 5.2.2.2.1.1 Klasse/subklasse-etiket
* In de onderste hoek moet de klasse worden vermeld of voor de klassen 4.1, 4.2 en 4.3 het cijfer "4" of voor de klassen 6.1 en 6.2 het cijfer "6".
** In deze onderste helft moeten (indien verplicht) of mogen (indien facultatief) aanvullende tekst, het symbool, cijfers of letters worden geplaatst.
*** In deze bovenste helft moeten het symbool van de klasse of, voor de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6, het nummer van de subklasse en voor model nr. 7E het woord "SPLIJTBAAR" worden vermeld.
5.2.2.2.1.1.1
Etiketten moeten op een achtergrond met een contrasterende kleur worden aangebracht of moeten ofwel van een onderbroken ofwel van een ononderbroken grenslijn zijn voorzien.
5.2.2.2.1.1.2
Etiketten moeten de vorm hebben van een vierkant dat op een van zijn hoekpunten staat (ruitvormig) met afmetingen van ten minste 100 mm bij 100 mm.
Binnen de rand moet er een lijn zijn die de ruit vormt, en die parallel aan de rand loopt, met een afstand van circa 5 mm van de buitenkant van die lijn tot de rand van het etiket.
De lijn binnen de rand moet in de bovenste helft van het etiket dezelfde kleur hebben als het symbool en in de onderste helft dezelfde kleur als het nummer van de klasse of subklasse in de benedenhoek.
Waar geen afmetingen zijn aangegeven, moeten alle kenmerken bij benadering in verhouding zijn tot de getoonde kenmerken.
5.2.2.2.1.1.3
Indien de grootte van het collo dit vereist mogen de afmetingen evenredig worden verkleind, onder voorwaarde dat de symbolen en andere elementen van het etiket duidelijk zichtbaar blijven. De afmetingen voor flessen voldoen aan 5.2.2.2.1.2.
5.2.2.2.1.2
Flessen voor gassen van klasse 2 mogen op grond van hun vorm, oriëntatie en bevestigingsmechanismen voor het vervoer, zijn voorzien van etiketten, die een afspiegeling zijn van die welke in deze sectie staan aangegeven, alsook, indien van toepassing, van de kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen, die overeenkomstig de in de norm ISO 7225:2005 "Veiligheidsetiketten voor gasflessen" geschetste afmetingen, in omvang zijn verkleind om op het niet cilindrische deel (schouder) van dergelijke flessen aangebracht te kunnen worden.
Opmerking: Wanneer de diameter van de fles te klein is om het in omvang verkleinde etiket op het niet cilindrische deel (schouder) van de fles aan te brengen, mag dit etiket op het cilindrische deel worden aangebracht. .
Ondanks de voorschriften van 5.2.2.1.6, mogen etiketten en de kenmerking voor milieugevaarlijke stoffen (zie 5.2.1.8.3) elkaar overlappen voor zover daarin door de norm ISO 7225:2005 is voorzien.
In alle gevallen echter moeten het primaire gevaarsetiket en de cijfers die op elk etiket voorkomen, volledig zichtbaar en de symbolen herkenbaar blijven.
Lege, ongereinigde drukhouders voor gassen van klasse 2 mogen worden vervoerd met verouderde of beschadigde etiketten teneinde opnieuw gevuld dan wel onderzocht te worden en een nieuw etiket overeenkomstig de geldende voorschriften aan te brengen of met het doel de drukhouders te verwijderen.
5.2.2.2.1.3
Met uitzondering van de etiketten voor de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 van klasse 1, moet in de bovenste helft van het etiket de afbeelding van het symbool zijn opgenomen en in de onderste helft:
voor de klassen 1, 2, 3, 5.1, 5.2, 7, 8 en 9, het nummer van de klasse;
voor de klassen 4.1, 4.2 en 4.3, het cijfer "4";
voor de klassen 6.1 en 6.2, het cijfer "6".
Voor een gevaarsetiket volgens model nr. 9A moeten echter in de bovenste helft van het etiket alleen de zeven verticale strepen van het symbool zijn opgenomen. In de onderste helft wordt de verzameling batterijen van het symbool en het nummer van de klasse opgenomen.
Met uitzondering van een gevaarsetiket volgens model nr. 9A mag overeenkomstig 5.2.2.2.1.5 op de etiketten tekst zijn aangebracht zoals het UN-nummer of woorden die het gevaar beschrijven (bv. "brandbaar") onder voorwaarde dat de tekst de andere voorgeschreven elementen van het etiket niet overdekt of ervan afleidt.
5.2.2.2.1.4
Bovendien moet op etiketten voor klasse 1, met uitzondering van subklassen 1.4, 1.5 en 1.6, in de onderste helft, boven het nummer van de klasse, het nummer van de subklasse en de letter van de compatibiliteitsgroep van de stof of het voorwerp zijn aangebracht.
Op etiketten voor de subklassen 1.4, 1.5 en 1.6 moet in de bovenste helft het nummer van de subklasse en in de onderste helft het nummer van de klasse en de letter van de compatibiliteitsgroep zijn aangebracht.
5.2.2.2.1.5
Op etiketten met uitzondering van die voor stoffen van klasse 7 moet het facultatief aanbrengen van een tekst (met uitzondering van het nummer van de klasse) in de ruimte onder het symbool worden beperkt tot bijzonderheden die de aard van het gevaar aangeven en de bij de behandeling te nemen voorzorgen.
5.2.2.2.1.6
De symbolen, tekst en cijfers moeten duidelijk leesbaar en onuitwisbaar zijn aangebracht en in het zwart op alle etiketten zijn aangegeven, behalve voor:
het etiket voor klasse 8, waarbij de tekst (voor zover aanwezig) en nummer van de klasse wit moet zijn;
etiketten met groene, rode of blauwe achtergronden, waar ze in het wit mogen zijn aangegeven;
het etiket voor klasse 5.2, waarbij het symbool in het wit mag worden weergegeven; en
etiketten volgens model nr. 2.1 die op flessen en gaspatronen voor vloeibaar gemaakte gassen van de UN-nummers 1011, 1075, 1965 en 1978 zichtbaar zijn, waar zij mogen worden aangebracht in de achtergrondkleur van de houder, indien voor voldoende contrast wordt gezorgd.
5.2.2.2.1.7
Alle etiketten moeten blootstelling aan weer en wind kunnen doorstaan zonder een wezenlijke vermindering in doeltreffendheid.